English TermDutch Translation
spaceruimte
take upinnemen
roomplaats, ruimte
placeplek, plaats
positionpositie
spotplekje
locationlocatie
locateplaatsen, vestigen
situatedgelegen
atop, bij
on/ontoop
alonglangs
herehier
theredaar
presentaanwezig
presenceaanwezigheid
wheredaar waar, terwijl
nowherenergens
somewhereergens
anywhereoveral, waar dan ook
whereverwaar ook
everywhereoveral
distanceafstand
rangegebied, bereik
nearnabijgelegen
in range/out of rangebinnen/buiten bereik
closelydichtbij
nearbynabijgelegen, dichtbij
farver
furtherverder
distantver
remoteafgelegen
stretchuitstrekken
next to/besidenaast
bybij
oppositetegenover
acrossover, aan de overkant
beyondachter, voorbij
apartapart, uit elkaar
directionrichting
faceuitkijken op
straightrecht(door)
rightrechter-, rechts
leftlinker-, links
left-handlinkerhand, linkerkant
right-handrechterhand, rechterkant
sidekant
frontvoorkant
backachterkant
middlemidden
centrecentrum
topbovenste
bottomonderkant, bodem
upop, omhoog
upside downondersteboven
upwardsopwaarts, omhoog
downwardsnaarwaarts, omlaag
aboveboven
underneath/beneathonder
inin
withinbinnen
outsidebuiten
indoorsbinnenshuis
outerbuitenste
innerbinnenste
internalinwendig
externalextern
towardsin de richting van
pastvoorbij
amongtussen
throughdoor
asideopzij
awayweg
aroundrondom
timetijd
earlyvroeg
briefkort
endlesseindeloos
shortlyspoedig
brieflyin het kort
o’clockuur
halfhalf
quarterkwartier
amvoor de middag
pmna de middag
whiletijdje
waitwachten
existingbestaand, huidig
futuretoekomstig
periodperiode
intervaltussentijd, interval
meanwhileondertussen
agetijdperk, eeuw
centuryeeuw
decadedecennium
annual/yearlyjaarlijks
leap yearschrikkeljaar
seasonseizoen
springlente
summerzomer
autumn/fallherfst
winterwinter
quarterkwartaal
monthmaand
dailydagelijks
quarterlydriemaandelijks, per kwartaal
monthlymaandelijks
fortnightveertien dagen, twee weken
weeklywekelijks
weekdayweekdag
just a secondogenblikje
datedatum
Sundayzondag
Mondaymaandag
Tuesdaydinsdag
Wednesdaywoensdag
Thursdaydonderdag
Fridayvrijdag
Saturdayzaterdag
Januaryjanuari
Februaryfebruari
Marchmaart
Aprilapril
Maymei
Junejuni
Julyjuli
Augustaugustus
Septemberseptember
Octoberoktober
Novembernovember
Decemberdecember
yesterdaygisteren
the day before yesterdayeergisteren
todayvandaag
a week from todayvandaag over een week
tomorrowmorgen
the day after tomorrowovermorgen
morningochtend
afternoonnamiddag
eveningavond
noontwaalf uur ‘s middags
middaytussen de middag
tonightvannacht
nightnacht
midnightmiddernacht
firsteerste
initialbegin-, aanvangs-
initiallyaanvankelijk
originallyoorspronkelijk
beginningbegin
startstarten
endeindeloos
finishafmaken, beƫindigen
completeafmaken
completionvoltooiing
lastlaatste
finallyuiteindelijk
eventuallyten slotte, uiteindelijk
whenwanneer
wheneverwanneer maar ook
duringtijdens
untiltotdat
towardstegen
permanentvast, blijvend
a permanent jobeen vaste job
throughout the yearhet hele jaar door
everooit
frequentregelmatig
frequentlyvaak, geregeld
oftenvaak
temporarytijdelijk
occasionalaf en toe
rarely/seldomzelden
agogeleden
sincesinds
forgedurende
previousvoorafgaand
suddenplots
immediateonmiddellijk
rapidsnel
promptdirect, prompt
straight awaymeteen, direct
alreadyal, reeds
currenthuidig